Aan de Achterstraat in Culemborg staat een oud en fraai gerestaureerd pand met trapgevel. Dit maakte eens deel uit van het Pietersgasthuis. De eerste vermelding van het Gasthuis dateert uit 1386. Het bood onderdak aan onvermogende reizigers en stadsbewoners. In tijden van oorlog genoten behoeftige zieken en gewonde soldaten er verpleging.
Verder behoorde tot het complex een ’bouhuys’(boerderij ) en een zestal huisjes – de ‘huurcameren’- die onderdak verschaften aan passanten. Een bijzondere groep bewoners van het Pietersgasthuis waren de ‘proveniers’. Deze genoten verzorging op voorwaarde dat hun bezittingen na hun dood aan het Gasthuis toekwamen.
Tevens werden er op het terrein lijders aan besmettelijke ziekten in de zogenaamde ‘pockkamer’ opgevangen. Zij, die aangetast waren door de melaatsheid of ‘lazerije’ verbleven in het Melatenhuis dat buiten de Lekpoort stond, op een stuk grond dat eeuwenlang de Lazaruswaard zou blijven heten. Alleen met speciale kleding en een klepper mochten melaatsen in de stad uit bedelen gaan. In het Museum Elisabeth Weeshuis wordt een dergelijke klepper bewaard.
Kerkdiensten
In het gebouwencomplex was ook een kerk ondergebracht. Deze werd in de loop der tijd voor verschillende kerkdiensten gebruikt. Het huidige kerkgebouw kwam tot stand na een herbouw in 1839. In het begin van de 19e eeuw woonden in het Pietersgasthuis nog alleenstaande armen.
In latere tijden werd het pand nog gebruikt als verffabriek en glashandel, alvorens het Gasthuis in 1980 in handen kwam van de gemeente Culemborg. Na de restauratie eind jaren tachtig staat het nu als een fraai stuk medisch-sociaal erfgoed te pronken in het stadsbeeld.