Zoek

De geschiedenis van de Vereniging CNS: van peuterspeelzaal tot gymnasium

De vereniging Christelijk Nationaal Schoolonderwijs (CNS) in Culemborg werd in 1863 opgericht door ouders die wilden dat hun kinderen van uit christelijke waarden zouden worden onderwezen. Dat onderwijs moesten zij voornamelijk zelf bekostigen, want de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs kwam pas in 1917 tot stand. Rob den Boer ging in gesprek met Dick Valkenburg, van 1973 tot 2000 directeur van de Koningin Julianaschool voor Speciaal Onderwijs. Hij maakte in die hoedanigheid veel belangrijke beleidsvergaderingen van de vereniging CNS mee. Samen nemen zij de geschiedenis van het protestants-christelijk onderwijs in Culemborg door.

De oude Beatrixschool Achter ’t Zand. Later fuseerde de Beatrixschool met de Scheffelschool in de Ridderstraat.
Het lager onderwijs

Culemborg had in 1863 één lagere school, de Scheffelschool. Pas in 1925 kwam daar een kleuterschool bij, die later de naam ‘Prinses Margrietschool’ kreeg. Na de Tweede Wereldoorlog verliep de expansie sneller, door de groei van het aantal inwoners in Culemborg. In 1954 werd de Prinses Beatrixschool opgericht, in 1967 de Prins Bernhardschool, in 1970 de Prins Willem-Alexander school en in 1992 de Oranje Nassauschool. Aan alle scholen was tot 1985 ook een afzonderlijke kleuterschool verbonden. Toen werd de wet op het basisonderwijs ingevoerd, waarbij de kleuterscholen werden geïntegreerd in de basisscholen.’ Aan enkele scholen werden vanaf de jaren ’90 ook peuterspeelzalen verbonden.

De Scheffelschool (drie verbouwingen en een fusie later de Koningin Beatrixschool) aan de Ridderstraat.
De School in ’t Veld

Slechts één protestants-christelijke school in Culemborg viel niet onder het bestuur van de vereniging CNS. In 1903 werd de ‘School in ‘t Veld’ opgericht, met financiële steun van Baronesse van Verschuer van Landgoed de Mariënwaerdt in Beesd. Er werd in twee lokalen lesgegeven aan acht klassen; de juffrouw had klas 1 t/m 3 en de meester had klas 4 t/m 8. Het onderwijs was daarom erg individueel ingericht.

De leerlingen kregen elke maand een takenkaart voor de meeste vakken, waarmee ze zelfstandig konden werken. Godsdienst werd bijvoorbeeld wel klassikaal gegeven. Leerlingen kwamen uit het Bradaal, dat tien huizen in de buurt van de school omvatte, en uit het hele Culemborgse veld tot aan de Diefdijk. In de jaren vijftig zaten er nog zo’n 80 kinderen op de school, maar dat was in 1981 teruggelopen tot 13. De school werd gesloten en de meeste kinderen gingen over naar de Beatrixschool.

 

Het buurtje aan de Bradaal wat door de uitbreiding van de A2 is afgebroken. Aan de Bradaal stond deze ‘School in ’t Veld’.
De opbouw van het voortgezet onderwijs

Na de oorlog werd er een begin gemaakt met het opbouwen van scholen voor voortgezet onderwijs.

‘In 1948 was er door CNS een (M)ULO opgericht, die haar intrek nam in de voormalige villa van de familie Van Hoytema aan de Wilhelminadreef. Die was in de oorlog gebombardeerd en het dak en de bovenste verdieping waren in een krater veranderd. Het bestuur was op een zaterdag met een architect door Culemborg gaan fietsen om te kijken waar zich een geschikte locatie voor een school bevond. Toen ze de villa zagen, vroeg de voorzitter aan de architect of hij daar een school van kon maken. De architect aarzelde. Toen vroeg de voorzitter hem meteen te beslissen, want anders zou het bestuur een architect zoeken die het wel kon. In de jaren ‘50 en ‘60 werd in fases aan de achterkant een vleugel bijgebouwd.

Het CNS-bestuur wilde ook een HBS, omdat ouders hierop aandrongen. ‘Het probleem was alleen dat het potentiële aantal leerlingen te klein was. Dus werd besloten om een internaat op te richten, zodat ook leerlingen van buiten Culemborg zich konden inschrijven. Dat waren kinderen van ouders die bijvoorbeeld in het buitenland werkten. Een advertentie leverde uiteindelijk 10 aanmeldingen op, terwijl er nog geen internaat was. Daarom besloten de vijf bestuursleden van CNS ieder twee kinderen in huis te nemen en kon de HBS in 1952 van start gaan.

Het internaat aan de Slotstraat.

Een jaar later zaten er al 40 jongens in het internaat aan de Slotstraat nummer 13. De HBS zelf was gevestigd in het Elisabeth Weeshuis. Onder de bezielende leiding van de directeur, dr. P.J. Hoogteijling, ging deze in 1968 met de MULO samen verder in het Koningin Wilhelmina College, waarvan Hoogteijling de eerste rector werd. Het jongensinternaat werd in 1978 gesloten en de toenmalige directeur C. Brunt werd conrector op het KWC.

Culemborg breidt uit

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een geboortegolf in Nederland en dat gebeurde eind jaren zestig nog een keer. Er was grote behoefte aan scholen in de wijk Terweijde, waar zich begin jaren‘70 veel jonge gezinnen uit alle delen van het land hadden gevestigd. De stedenbouwkundige die verantwoordelijk was voor de inrichting van Terweijde had geen rekening gehouden met scholen, dus daarom stonden ze uiteindelijk allemaal op één rij aan de Parklaan. Naast de protestantse school ook een rooms-katholieke en een openbare school. Kleuterschool Kleuterweijde, met als hoofd juffrouw Van Marle, zat met twee lokalen onder in een flatgebouw aan de Talmastraat. In 1978 werd de Prins Bernhardschool echter uitgebreid en konden de kleuters in de ‘grote school’ terecht.

Alle onderwijsvormen onder één dak

Het bestuur van de vereniging CNS was erg betrokken bij het onderwijs. ‘Er was veel overleg binnen de vereniging. Wat mij opviel toen ik in Culemborg kwam, is dat er maar enkele gemeenteraadsleden namens protestants-christelijke partijen (toen ARP, CHU en SGP) in de raad zaten, maar dat de protestants-christelijke vereniging CNS een heel groot deel van het lager en voortgezet onderwijs verzorgde. Ik dacht toen, tjonge, ze hebben er wel aan gewerkt. Wat me ook zeer aansprak is dat alle vormen van onderwijs onder één bestuur werden aangeboden. Dat was uniek in heel Nederland. Scholen voor buitengewoon onderwijs waren in die tijd namelijk vaak ‘éénpitters’, een bestuur met één school. In de Culemborgse situatie was er een vanzelfsprekend contact tussen alle onderwijsvormen binnen de vereniging CNS.

Derde klas Mavo van het Koningin Wilhelmina College in 1977. De leraar is de heer Wim Leenman. Achter de heer Leenman staan onder andere Ellen van der Winkel, Henriette Baas, Digna van Otterdijk. De jongen zittend met groene trui is Pepie Hogendoorn. Wie kent de andere namen?

Er was intensief contact tussen de scholen, vooral binnen de secties waarin hetzelfde type onderwijs samenwerkte, maar niet alles hoefde hetzelfde te zijn. ‘De scholen mochten een eigen karakter hebben. Dat werd bepaald door de behoeften van de buurt waar de kinderen vandaan kwamen. Zo kon er ingespeeld worden specifieke onderwijsvragen. Het was ook niet zo dat we gezamenlijk bepaalden met welke lesboeken de scholen moesten werken. Daar waren ze vrij in. Als er een folder gemaakt moest worden voor het werven van nieuwe leerlingen, dan deden we dat wel samen. Het lesgeven zelf kun je als volgt samenvatten: in de klas was de lijn van de leraar ‘heilig’, maar als het eropaan kwam was de lijn van de school als geheel heiliger.

Maatschappelijke betrokkenheid

Er waren niet, zoals bij de rooms-katholieke scholen, rechtstreekse lijnen met de kerk. De contacten verliepen onder andere via leraren die bestuursfuncties in de kerk en in het verenigingsleven bekleedden. ‘Van leraren werd verwacht dat ze in Culemborg kwamen wonen. Dat lukte niet altijd, maar van directeuren werd het toen geëist. Ze moesten zoveel mogelijk ten dienste staan van kerk en maatschappij. Er zaten bijvoorbeeld veel leraren in bestuurlijke organen van de Gereformeerde kerk Open Hof en de Hervormde Barbarakerk’. Dick Valkenburg zelf was enkele periodes voorzitter van de kerkenraad van de Open Hof. Verdere samenwerking tussen de kerken en de scholen was er formeel niet. ‘Er is een periode geweest waarin de kinderen een ‘lied van de week’ op school leerden dat dan op zondag in de kerk gezongen werd, maar dat gebruik is uiteindelijk weer verwaterd’.

Met de rooms-katholieke en openbare scholen was in die tijd weinig contact op inhoudelijk gebied. Alleen organisatorische zaken, zoals een vakantierooster, werden op elkaar afgestemd.

Vierde klas van de Beatrixschool in het schooljaar 1973/1974. Achter v.l.n.r.: Anke Peters, Wilma de Ruijter, Wilma van Eldik, Dorien Uitenbogerd, Ronnie Lous, Ellen van der Winkel, Tineke Schaaij, Ruby Verbouket, Olga Ellerman, meester Anton van der Velde. Midden v.l.n.r.: Corrie van Malsen, Freddy de Vos, Bas Klerks, Hendrik-Jan van Beuzekom, Bert Smits, ?, ?, Roel de Vos, Joop Smits. Zittend op bank: ?, Tonnie van Meteren, Nelly Kiviet, Eefje Middelkoop, Caroline van Zanten, Willy Kersten, Mirjam ?, Ansje van Dalum, ?, Ada Visser, Johanna van der Kraats. Zittend op de grond v.l.n.r: Dicky Verkerk, Reza Taberina, Tonnie Heijkoop en Andre Bonnevrié

‘In die tijd was de maatschappij nog flink verzuild en er was zelfs sprake van behoorlijke concurrentie om leerlingen te trekken. Als leerlingen naar het voortgezet onderwijs gingen, schreven veel ouders hun kinderen bij het KWC in, omdat daar de gehele keten van MAVO-HAVO-VWO-onderwijs werd aangeboden en de school een goede reputatie had op het gebied van kwaliteit. In het midden van de jaren ‘80 was het KWC de grootste scholengemeenschap van Nederland met circa 2300 leerlingen. Zowel rond het hoofdgebouw als achter de Open Hof, aan de overkant van de Beethovenlaan, verrezen talrijke noodgebouwen om alle leerlingen te kunnen herbergen. ‘Nood’ was relatief want er waren vele leerlingen die hun gehele schoolcarrière erin doorbrachten’.

‘Het KWC kon zo groot worden doordat Culemborg een streekfunctie had, kinderen uit alle omliggende plaatsen volgden onderwijs op het KWC. Ouders uit de Betuwe die kozen voor een christelijke school waren op het KWC aangewezen. Verder kwamen er veel leerlingen uit plaatsen aan de overkant van de Lek, zoals Houten, omdat hun ouders het KWC minder anoniem vonden dan een school in Utrecht. Door de toestroom van leerlingen vanuit allerlei achtergronden werd het KWC uiteindelijk veel groter dan gewenst was. Het bestuur van CNS heeft de gemeente dan ook regelmatig gevraagd om een openbare HAVO in Culemborg te realiseren, zodat ouders die eigenlijk zouden kiezen voor openbaar onderwijs, die mogelijkheid ook in Culemborg kregen.’ Ze moesten daarop wachten tot 1995, toen de Openbare Scholengemeenschap Lek en Linge werd gevormd.

Het speciaal onderwijs

‘Het buitengewoon of speciaal onderwijs in Culemborg ontstond in de jaren vijftig. Toen namen bestuursleden van de vereniging CNS wel eens achter in de klas plaats om te kijken hoe de lessen verliepen. Het viel hen op dat sommige kinderen niet mee konden komen. Ze besloten dat buitengewoon onderwijs noodzakelijk was. Om dat te kunnen financieren, werden, zoals vaker, grote offers gebracht. De voorzitter legde ter vergadering een paar ‘flappen’ op tafel en vroeg aan zijn collega-bestuursleden ‘wat leggen jullie erbij?’ Zo ontstond in 1959 de Prinses Ireneschool die in noodgebouwen werd ondergebracht naast de zagerij van Verwoerd, op de plek waar nu de dependance van het KWC staat.’

In 1970 betrok de Ireneschool de villa aan de Wilhelminadreef, die door de MULO was verlaten. Vanaf toen heette hij Koningin Julianaschool. Buitengewoon onderwijs vraagt om specifieke faciliteiten om kinderen met leer- en gedragsproblemen adequaat te kunnen begeleiden. Bovendien was het niet alleen een lagere school, maar werd er ook voortgezet onderwijs aangeboden en later ook opvang van kleuters. Het was een veel complexere organisatie dan een ‘gewone’ lagere school, met kleinere klassen van ongeveer 15 leerlingen en dus meer leerkrachten. Verder waren er een orthopedagoog, een arts, een maatschappelijk werker, een logopedist en een psycholoog aan de school verbonden. Naast de klaslokalen was er ook een handenarbeidzaal, een keuken voor de kooklessen en een gymzaal.

‘Ik ben na de kweekschool begonnen als onderwijzer in Rhenen en daar zag ik dat kinderen met leerproblemen extra hulp nodig hebben. Toen ben ik naar een school voor buitengewoon onderwijs in Hilversum overgestapt. Mijn collega’s uit Rhenen waren daar erg verbaasd over. Kun jij nu niks beters vinden, was de reactie. Maar ik voelde mij op mijn plek, kinderen lesgeven die extra hulp en zorg nodig hebben sprak mij meer aan dan het lesgeven aan kinderen die het ‘gemakkelijk afgaat’. Buitengewoon onderwijs verzorgen is een vak apart. Daarvoor heb ik dan ook diverse cursussen gevolgd, onder andere de specialisatie voor leraar Speciaal Onderwijs en MO Pedagogiek. Toen ik directeur werd, ben ik uiteindelijk gestopt met zelf lesgeven, dat was niet meer te combineren met mijn managementtaken.’

De MULO en later de Koningin Julianaschool aan de Wilhelminadreef.
Trots

Valkenburg was erg trots op het historische gebouw waarin zijn school was gevestigd. ‘Ik heb altijd mijn best gedaan om het als monument in stand te houden. Het gebouw was bijzonder eigendom van de vereniging CNS. Dat betekende dat het door de gemeente was overgedragen aan het schoolbestuur en om niet gebruikt kon worden, maar men was wel verantwoordelijk voor het onderhoud, dat zeer kostbaar was. In 1974 werd er aan de voorzijde een vleugel aangebouwd, zodat er drie ‘geveltjes’ ontstonden. Een gymzaal volgde tien jaar later. Inmiddels waren er ook al vier noodlokalen op het terrein geplaatst. Maar door de jaren heen liepen we toch steeds meer tegen de beperkingen van een oud gebouw op. Er was rekening gehouden met maximaal 90 kinderen, dat werden er 120 en later nog meer. Qua oppervlakte en inrichting werd het allemaal erg krap.

Wat voor soort kinderen gingen naar het buitengewoon onderwijs? ‘Dat waren kinderen die door een lagere intelligentie moeilijk mee konden komen en/of door opvoedingsmoeilijkheden niet in een ‘gewone’ groep konden functioneren. We hanteerden hele strakke toelatingseisen. Als we ook maar enigszins de indruk hadden dat een kind het onderwijs op een reguliere school zou kunnen volgen, dan werd er geen plaatsing in het buiten- gewoon onderwijs geadviseerd. We boden, zo nodig, ook begeleiding aan. Onze leerlingen kwamen vanuit alle gezindten en uit de hele omgeving. De afstand werd door ouders soms best moeilijk gevonden. Het kind was weg uit zijn sociale omgeving. Een moeder uit Vianen verwoordde het echter als volgt: mijn kind heeft veel minder contacten door in Culemborg op school te gaan, maar op een gewone school in Vianen leeft het ook in een isolement.’

‘Naast de basisvakken probeerden we de kinderen zaken als gevoel, eigenwaarde en persoonlijkheid te helpen ontwikkelen. Uiteraard wisten ze niet zoveel als andere leerlingen als ze twaalf waren. Maar degenen die niet doorstroomden naar het reguliere voortgezet onderwijs, konden bij ons tot hun 15e, 16e, soms 17e blijven en dan zochten we een stageplek voor ze. Vaak konden ze bij dat bedrijf dan uiteindelijk in dienst komen.’ Valkenburg maakte vaak mee dat oud-leerlingen langskwamen om te vertellen hoe het ging. ‘Het contact was erg intensief tijdens hun schooltijd, ook met de ouders, dus dan ontstond er een intensievere band dan normaal het geval is’.

Nieuwe ontwikkelingen

Rond de eeuwwisseling veranderde er veel in het onderwijs. In de jaren’90 fuseerde het KWC met de rooms-katholieke MAVO De Brug, omdat deze school te klein was geworden om zelfstandig te overleven. Om dit statutair mogelijk te maken, werd de Stichting Christelijk Voortgezet Onderwijs opgericht, op interconfessionele basis. In 2003 werd de vereniging CNS na 140 jaar opgeheven. De basisscholen zochten vervolgens samenwerking met de protestants-christelijke basisscholen in Tiel, Maurik en Rijswijk, later ook Zaltbommel. In 2004 werd de stichting Christelijk Primair Onderwijs Betuwe & Bommelerwaard in het leven geroepen. Samenwerking was pure noodzaak.

‘Scholen werden zelf verantwoordelijk voor het personeel in plaats van het ministerie, dus ook voor zaken als wachtgeld en doorbetaling bij ziekte. Ze kregen een lumpsumvergoeding waar ze alles van moesten betalen en als ze daar niet mee uitkwamen werd het tekort niet aangevuld. Een grotere organisatie was daarom noodzakelijk, om minder kwetsbaar te zijn voor financiële risico’s. Bovendien konden ze dan ook samen investeren in bijzondere expertise, zoals iemand met een speciale opleiding op het gebied van dyslexie of andere leerstoornissen, maar ook bijvoorbeeld in het aantrekken van interne begeleiders. Zo zijn er tegenwoordig ook aparte groepen voor hoogbegaafden in Culemborg en Tiel’.

De afdeling voortgezet speciaal onderwijs van de Julianaschool fuseerde in 2002 met KWC en wordt nu ‘praktijkonderwijs’ genoemd. De leerlingen in de basisschoolleeftijd verhuisden naar het voormalige gebouw van de katholieke huishoudschool aan de Oranje Nassaulaan, dat geheel werd gerenoveerd.

Kinderen zijn gelijkwaardig, maar niet gelijk

Valkenburg is een groot voorstander van het zoeken van een plek waar ieder kind het beste tot zijn recht komt. ‘Kinderen zijn verschillend en om het beste uit hun talenten te halen moet je ze ook de kans geven dat in hun eigen tempo te doen. De middenschool is daarom een onzalige gedachte die helaas weer de kop op steekt, want kinderen zijn wel gelijkwaardig, maar niet gelijk zoals sommigen beweren. Het is een van de voorbeelden waarbij ik me afvraag: hebben we nu niets van de geschiedenis geleerd?”

Rob den Boer