Zoek

Winkelen jaren 50

Paula Martin-Wiggelinkhuizen vertelt over de winkelstand in haar kindertijd, zo’n 60 jaar geleden. En over de verschillen met nu.  

‘Vroeger barstte het van de bakkers en de slagers. Daarvan waren er wel 11. Dan heb ik het vooral over de Prijssestraat en de Tollenstraat. In de Tulpstraat waren wel drie kruideniers en ook nog een slager. Hierachter, die hoge fabriekspijp was van de rooms-katholieke coöperatie. Iedere kerk of vereniging had zo z’n eigen winkeliers. Zelf woonden we aan de Singel, maar ik moest wel helemaal naar de kruidenier aan de Havendijk. En er was trouw van de klant aan de winkel. Aan de winkelier eigenlijk. Nu gaan we voor het gemak, toen voor de eigenaar. Lekkerder brood dan nu? Och, je nam een halfje wit en een halfje bruin, al die soorten van nu waren er immers niet. Soms witte kadetjes voor de zondag. De winkels waren vooral buurtwinkels, vaak heel klein. Een voorkamer, die omgebouwd was, of een gedeelte ervan. Ik herinner me de dames Greve, die een slijterijtje hadden. Dat winkeltje was misschien maar 2 meter diep. Met kasten, waarin flessen jenever stonden, oude en jonge en citroenjenever. Het assortiment was niet groot. Het was wat de mensen vroegen, meer niet.  Heel veel mensen hadden zo’n winkel, vaak in combinatie met een andere baan. Een van de zusters Greve werkte bijvoorbeeld op het gemeentehuis. De winkels waren ook vooral speciaalzaakjes. Bijvoorbeeld een winkel waar alleen bezems, borstels en mattenkloppers verkocht werden. En er waren stoffenwinkels. Als je moeder een nieuwe jurk voor je ging maken, ging je daar stof uitzoeken. Die werd voor de spiegel om je heen gedrapeerd. Dat was bijvoorbeeld bij Carl Seckl of bij Grootkerk. Dan de snoepwinkeltjes! Pietje (van Beusekom aan de Markt) en Pootje (Buitenmolenstraat) en Maai Tof (Prijssestraat, bij de kolenboer). Op zaterdag kreeg ik 3 cent. Daarvan kocht ik dan voor 1 cent niespoeder en voor 2 cent drop.’  

Paul Winkel ventte met deze kar zijn petroleum uit bij de mensen aan huis.

‘Doordat je naar zoveel verschillende winkels moest voor je boodschappen – en dat niet met een auto deed – was er veel gezelligheid op straat. Je zag elkaar meer en sprak je elkaar. Er werd natuurlijk ook thuisbezorgd. De bakker, de olieboer, de melkboer, de groenteboer, de schillenboer, allemaal kwamen ze met hun kar of fiets-met-mand langs de deur. Ik herinner me zelfs nog een marskramer, die zo’n houten bak had omgehangen met ritsen, kaarsen en lucifers, met mattenkloppers op zijn rug en stoffer-en-blikken. De kruidenier, die kwam op donderdagochtend het ‘boekje’ ophalen en kwam dan vrijdagavond de bestelling brengen per taxi. En natuurlijk was er de markt op dinsdag, die veel uitgebreider was dan nu. Bloemenwinkels? Ja, Sengers, later ‘het Paradijs’ aan de Dahliastraat en iemand die een lap grond had op de hoek Tulpstraat/Singel en op de andere hoek van de Tulpstraat woonde, de Bouter. Hij kweekte daar cyclamen en primula’s en verkocht die ter plekke.’  

‘Die wereld is grotendeels verdwenen. ‘Tja, toen kreeg je immers de ‘zelfbediening’! We hadden al de kruideniers die bij een keten hoorden: De Gruyter aan de Markt en de Spar en de Vivo (aan het eind van de Zandstraat bij de Wal), maar toen kwam in de jaren ’60 een ‘cash-and-carry’ op het industrieterrein, een supermarkt. Dat was het begin van het einde van al die verschillende winkels. De jongeren hadden geen zin meer in dat harde en zware werk. Alleen bij slagerij Burggraaf en bij Brenkman zit nu nog de vierde generatie en bij fotograaf Ypma de tweede. O, en Verhallen natuurlijk – al drie generaties.’  

Bedden- en dekenwinkel van R. Deliebel in de Goilberdingerstraat

‘Op een gegeven moment kwam er de CuMa, waarin de winkeliers van de Markt zich verenigden. Daarvan is de heer Okhuizen lang voorzitter geweest. Dat had natuurlijk wel weer tot gevolg dat anderen zich bedreigd voelden. Maar toen hebben de winkels in de Nieuwstad zich ook gebundeld…’  

‘Maar nu is het triest, de leegstand, de internetwinkels. Dat begon met de postorderbedrijven, zoals Wehkamp! Daar kun je niet tegenop. De grote holdings, daarmee is een boel gezelligheid verdwenen.’  

Met dank aan Paula Martin-Wiggelinkhuizen.  

Nini Vonk-Wartena