Zoek

Naar school tijdens de tweede wereldoorlog

Jack van der Winkel ging als zes jarige jongen in september 1943 voor het eerst naar de openbare lagere school aan het St. Janskerkhof. Naast de ‘gewone’ schoolherinneringen zijn hem de herinnering aan het afgaan van het luchtalarm bijgebleven en dat de kinderen dan allemaal onder de schoolbanken moesten kruipen. In de klas sprak de schooljuffrouw, net als iedereen, nooit over Duitsers maar altijd over ‘Moffen’. Een indrukwekkend verhaal van een jongen in oorlogstijd.

De Openbare Lagere School op het St. Janskerkhof

“In september 1943 ging ik voor het eerst naar de openbare lagere school aan het St. Janskerkhof. Die school stond op de plek waar tot voor kort de school ‘De Leilinden’ stond. Aan dat jaar heb ik – naast de gewone herinneringen – vooral de herinnering dat wij bij het afgaan van het luchtalarm onder de school-banken moesten kruipen. Dit luchtalarm kwam nogal eens voor. Niet alleen door de grote hoeveelheid geallieerde vliegtuigen die overkwamen om Duitsland te bombarderen, maar ook van de geallieerde vliegtuigen die de spoorbrug beschoten.

Buiten het regelmatige luchtalarm heb ik in het eerste jaar op school weinig van de oorlog gemerkt. Wél buiten de school. In 1943 reden de treinen nog en kwamen er veel mensen uit de grote steden bij de boeren rondom Culemborg eten kopen. Deze mensen moesten dan bijvoorbeeld met een zware zak aardappelen weer naar het station. Al snel gingen mijn vriendjes en ik die mensen op de Weidsteeg en de Rijksstraatweg tegemoet met allerlei soorten van karren, bijvoorbeeld oude kinderwagens, om die vrachtjes voor een dubbeltje naar het station te vervoeren.

In die tijd ben ik een paar keer met mijn vader naar Utrecht geweest. Op een keer wilden wij op het station van Utrecht in de trein stappen maar werden door SS-ers (te herkennen aan een doodskop op hun kraag) tegengehouden. De hele trein zat vol gevangenen.

‘Dan moet je bij Hitler zijn’

In 1943 hadden we nog alleen het hoognodige te eten, maar alles was op de bon. Lekkere dingen zoals chocola en snoepjes waren er allang niet meer. Als ik daarom bij mijn moeder zeurde, was steevast haar antwoord: ‘Dan moet je bij Hitler zijn.’ Je kon bij de bakker nog wel een soort taartje kopen, dat bestond uit twee platte koekjes waar men wat margarine met een smaakje tussen had gespoten. Niet te eten! In de etalages in de stad lagen alleen maar namaakartikelen.

Wij speelden in die tijd veel op straat, vooral voetbal. Maar op enig moment waren er geen ballen meer, zelfs geen tennisballen. We maakten toen ballen van proppen papier met een touw er om. Maar ook het touw raakte op en we kregen papiertouw. Dat ging wel, maar als de bal nat werd viel dit papiertouw uit elkaar en had je geen bal meer.

Het tweede schooljaar zou heel anders worden dan we gewend waren. Nog voordat we goed en wel gestart waren, werden we door de Duitsers uit de school gezet. Die hadden de school nodig om voorraden op te slaan. Na een paar weken konden we in de Laanschool (nu het repetitielokaal van Pieter Aafjes). Na een tijdje moesten we daar ook uit. De klassen werden opgesplitst in kleine groepjes en de schooljuffrouw kwam, telkens bij een andere leerling, thuis lesgeven. Dit lesgeven aan huis heeft in mijn herinnering maar kort geduurd. Mogelijk was na het uitroepen van de spoorwegstaking de situatie zo nijpend, dat alleen het overleven nog maar van belang was.

Het station van Culemborg beschoten
Treinen beschoten

De geallieerden waren intussen geland op de kust van Frankrijk en trokken in onze richting. De Duitsers gebruikten de treinen vooral voor troepentransporten. Vanuit Londen kwam het bevel van de Nederlandse regering dat de spoorwegen moesten gaan staken om dit troepentransport te verhinderen. Alle treinen die na 17 september 1944 nog zouden rijden, zouden door de geallieerden worden beschoten. Spoorwegpersoneel dat ging staken moest direct onderduiken, want de Duitsers beschouwden hen als saboteurs. Sommige spoorwegmensen gingen direct staken, anderen twijfelden nog. Hierdoor reden er nog wel enkele passagierstreinen, die daarop prompt door de geallieerde vliegtuigen werden beschoten. Maar ook al voor 17 september 1944 werden treinen door de geallieerden beschoten. Zo werden er op 31 mei 1944 twee treinen tegelijk beschoten bij het station in Culemborg. Ik heb toen de doden, die daarbij zijn gevallen, met vrachtwagens afgevoerd zien worden. Iets wat toen een enorme indruk op mij heeft gemaakt.

De treinstaking had tot gevolg dat er helemaal geen aanvoer van goederen meer was. Geen kolen, geen benzine. Maar ook aardappelen en ander levensmiddelen werden steeds schaarser.

Hongerwinter 1944: In veel grote steden ging een groot aantal mensen de hongerdood tegemoet.

Nederland ging de hongerwinter van 1944 in. In de grote steden stierven mensen van de honger. Zo erg was het niet in Culemborg. Er was honger, maar voor zover ik weet is hier niemand van de honger gestorven. Het was een hele sombere winter. ’s Avonds zaten we in de keuken bij een kaarsje rond de kachel die maar mondjesmaat brandde, want er waren geen kolen meer. Overal werden bomen gekapt om een beetje warm te kunnen zitten en om eten te koken. Mijn vader was in de zomer van 1944 op straat opgepakt om voor de Duitsers te werken. Hij moest samen met andere Culemborgers boten met brood lossen voor het Duitse leger. Een geluk bij een ongeluk…

Brood met stukken stro erin

Tijdens hun werk konden ze vaak wat broden laten verdwijnen, zodat zij zelf en een aantal anderen nog wat brood hadden. Bij de bakkers was geen brood meer te koop: er waren geen grondstoffen meer. Hun laatste broden kan ik mij nog goed herinneren: klef en met stukken stro erin. Alsof de bakker de vloer van zijn bakkerij had aangeveegd en daar een brood van had gebakken. Suiker was er ook niet meer. Mijn moeder heeft nog geprobeerd om suiker te maken van een suikerbiet. Het huis heeft dagenlang gestonken, maar wat ze overhield leek totaal niet op suiker. Broodbeleg was er natuurlijk ook niet. Wij aten meestal een peer of appelmoes op brood.

In de hongerwinter had je weinig aan geld. Iedereen probeerde te ruilen. Mijn vader heeft mijn hele babyuitzet geruild voor eten. Er was in Culemborg geen kazerne en de inwoners werden door de Duitsers gedwongen om Duitse soldaten in huis te nemen. Wij hadden ook een Duitse soldaat ingekwartierd gekregen, die zijn etensrantsoen meekreeg naar zijn kamer. Ik weet nog dat mijn vader geregeld naar zijn kamer is geweest om stiekem een plakje boter van zijn rantsoen af te snijden.

Voedseldroppings boven Culemborg

Tegen het eind van de oorlog warende geallieerde legers opgerukt tot aan de Waal en werd Tiel beschoten. Hierdoor moesten de inwoners van Tiel vluchten. Ik heb nooit meer iets zo mistroostigs gezien als die morgen, toen ik op de hoek van de Oosterwal deze stoet vluchtelingen Culemborg binnen zag trekken. Later werden ook en groot aantal vaten met jam van de jamfabriek De Betuwe naar Culemborg vervoerd.

“Alles was op de bon…” Distributiebonnen

Wij zagen deze vaten de stad inrijden en al snel ging het gerucht dat de vaten bij de kistenmakerij aan de Veerweg gelost zouden worden. Heel wat Culemborgers spoedden zich daarop met een pannetje richting Veerweg. Ik ben ook snel thuis een pannetje gaan halen en heb deze op de kistenmakerij gevuld met overheerlijke jam.

Op het einde van de oorlog hadden de geallieerden met de Duitsers afgesproken dat geallieerde vliegtuigen voedselpakketten boven het bezette gebied konden uitgooien. Nooit meer vergeet ik de aanblik van die heel laagvliegende toestellen. We zagen de soldaten, die de pakketten naar buiten gooiden, duidelijk staan. Ook dat sommigen een oranje sjaal om hadden. De pakketten waren niet bestemd voor Culemborg, maar voor die gebieden waar de hongersnood het ergst was.

De Tommies zijn er!

Kort daarna liepen overal op straat mannen in blauwe overalls met stenguns in hun handen. Om hun arm een oranje band, ten teken dat ze van de ondergrondse waren. In afwachting van de geallieerde troepen hadden zij de macht overgenomen. De dag daarop ging het als een lopend vuurtje door de stad, dat de Tommies er waren.

Iedereen liep richting Markt en ik erachteraan. Op de hoek van de Zandstraat en Prijssestraat zag het zwart van de mensen. Op een gegeven moment kwam er vanonder de Binnenpoort een jeep aanrijden met twee soldaten waar van er een zwaaide met een klein rood-wit-blauw vlaggetje. Mijn teleurstelling kende geen grenzen. Was dit nou de bevrijding? Waar waren de tanks en waar de zwaarbewapende soldaten? Gelukkig waren die in Culemborg niet nodig, maar ik had als jochie van acht een heel ander beeld voor ogen gehad van de bevrijding van Culemborg. Diezelfde dag kwam mijn vader thuis met een stuk chocola dat hij van een Canadese soldaat had gekregen. Iets waarvan ik de smaak totaal was vergeten.

Onder de Binnenpoort kwam een jeep aanrijden met daarin twee soldaten, waarvan er een met een klein rood-wit-blauw vlaggetje zwaaide.
Halve sigaretten

De geallieerde soldaten werden niet moe om ons te vertellen dat zij geen Tommies waren – de bijnaam van de Engelse soldaten – maar Canadezen. Zij beschikten over sigaretten die ze ruimhartig uitdeelden aan al die mensen, die het jaren zonder hadden moeten doen. Onvoorstelbaar voor ons was de verspillende manier waarmee zij met sigaretten omgingen: zij rookten een sigaret half op en gooiden hem dan weg. Wij raapten die halve sigaretten op en rookten ze verder op… Tot we er misselijk van werden.

Nadat de spullen van het Duitse leger uit de school waren verwijderd, het gebouw was schoongemaakt en de banken geplaatst waren, gingen wij weer naar school. Voor zover ik weet is er dat schooljaar niemand blijven zitten, ondanks het feit dat we dat jaar op school maar weinig hadden geleerd.”

Jack van der Winkel

Foto’s: Ypma, K. Engelsman en het Verzetsmuseum Amsterdam