Zoek

Mobilisatie

Op 24 augustus 1939 kwam kapitein G. Jansen (in het burger hoofdonderwijzer te Weesperkarspel) in Vreeswijk op voor zijn mobilisatie in afwachting van een definitieve bestemming. Iedereen bleek het idee te hebben ‘we blijven er toch wel uit’. Op 30 augustus vernam hij dat de mobilisatiebestemming van zijn manschappen, die het 1.lll 32 Regiment Infanterie vormden, fort Werk aan het Spoel bij Culemborg was. Een zogenaamde golfbreker, die in de soldatenmond ‘doodskist’ werd genoemd en een voorwerk was van fort Everdingen.

Kapitein G. Jansen

Bij een verkennend bezoek, bleek de fortwacht van niets te weten en was er dus niets voorbereid voor de opvang van een heel regiment soldaten. Desondanks werd op 1 september naar het fort gemarcheerd. Het was zeer warm onderweg. Aangekomen moesten de strozakken klaargemaakt worden en de keuken en andere ruimten nog worden uitgemest. Voor de officieren werd bij hotel Veen in Culemborg een aantal kamers gevorderd. Al snel bleek dat de manschappen niet geoefend waren in het hanteren van automatische vuurwapens, wat dus alsnog moest gebeuren. Er waren “gekke orders”. Dag en nacht bij geladen wapens. Doch geen schop in de grond, geen tak van de bomen, want de genie zal alles doen.” Daar bleek niets van te kloppen. Op 10 september kreeg men familiebezoek uit het gehele land. Velen hadden zich een ongeluk gezocht, omdat men verkeerde adressen had doorgekregen. Er was geen waterleiding, elektrisch licht, kachels, kantine en er was maar beperkte bewegingsvrijheid. De vuurplannen moesten bij verlichting met stallantaarns gemaakt worden. In oktober waren er ernstige berichten, maar mochten de manschappen niet ingelicht worden over de ernst van de toestand. Men groef in het voorterrein een tankval uit voorzorg en Jansen schreef bezorgd, dat de genie nu toch wel snel moest komen met de toegezegde betonnen kazematten. “De opstelling van het geschut in de kanonkazematten blijkt verkeerd geconstrueerd. De vijand zal dan snel kunnen doorstoten en dus veel gevangenen maken. Maar wij krijgen aanmerkingen als er een kurk van een veldfles ontbreekt”. Eindelijk wordt pioniersgereedschap geleverd en 3600 zandzakken.

Voor het zand moest men zelf zorgen, maar dat was er gelukkig genoeg tussen de kribben van de Lek. In oktober en november werd zo veel als mogelijk het fort in verdedigende staat gebracht. Op 18 november bracht totaal onverwacht Prins Bernhard een bliksembezoek aan het fort en de manschappen. Intussen werd er ook gebouwd aan manschappenbarakken, die pas vlak voor de Kerstmis gereedkwamen. Er waren al voorboden voor een strenge winter, wat het leven in die periode in, op en om het fort bepaald niet veraangenaamde. Maar “de zware wintertijd kwamen we op ’t Spoel gezellig door”. Zo werden er o.a. schaatswedstrijden gehouden op een bij fort Everdingen aangelegde baan. In maart 1940 werd de politieke toestand langzaamaan steeds onbehaaglijker, maar de stellingen om het fort waren nog steeds niet gereed. In zijn dagboek klaagt Jansen erover dat er te traag aan werd gewerkt. “Iedereen denkt maar ’t zal wel loslopen. Mocht dit onverhoopt niet ’t geval zijn, dan zou ’t er m.i. beroerd voor ons uitzien”. Op 14 april midden in de nacht kwam de eerste voorbode voor naderend onheil. Men maakte zich ongerust over de gevolgen van een onverhoopte terugtrekking van het veldleger, dat over de dijken zou geschieden. Maar alles was dan geïnundeerd, vernield en ondermijnd. Hoe kon dan een teruggeslagen legerkorps hier passeren, schreef Jansen.

Onderweg naar Tiel

Op 18 april kwam de order naar Tiel te vertrekken, afmars om vijf uur in de ochtend. Het was een zeer vermoeiende tocht, doordat de door inundatie ontstane watervlakten het zonlicht hinderlijk weerkaatste. Bij aankomst in Tiel werd na veel geharrewar de compagnie ingekwartierd in een aantal huizen in de Gasthuisstraat en in een school.

Oorlog

Op 10 mei werd Jansen ’s morgens vroeg wakker “door razend geronk. Daartusschen de knallen van afweergeschut en ratelen van mitrailleurs”. Overal liepen mensen op straat, terwijl toch overal kogels rond floten.

Er kwamen steeds meer geruchten dat Tiel geëvacueerd moest worden en de 13e mei was het zover. Kapitein Jansen kon niet slapen en ging naar zijn post. Onderweg zag hij “alle burgers in troepjes door de straten gaan, zielig gezicht”. Oudjes en zieken bleven nog wachten op auto‘s. Poos later waren de straten verlaten. Een kanarievogeltje fladderde rond. Een hond lag dood in de goot”.

Diezelfde dag kwam de order dat ook de soldaten zich gereed moesten maken voor de terugtocht, waarom was overigens niemand duidelijk. Om 9 uur in de avond, bij heldere maan begon de afmars richting Drumpt. Later werd het mistig. Overal donderde en ratelde afweergeschut.

Intussen was er bericht gekomen dat de Grebbelinie was gevallen of doorbroken. Grote autocolonnes passeerden regelmatig de marcherende troep, waardoor het onderling verband regelmatig zoek was in het donker. Uiteindelijk was men verkeerd gelopen, maar wel in de buurt van Culemborg gekomen. Dankzij hospitaalsoldaat Salari, die de omgeving kende, kwamen de resterende manschappen weer op de goede route. “Een auto met dekens passeerde. Hierin lag de bataljonscommandant te slapen!” Door verkeerde orders liep men weer verkeerd en moest het laatste gedeelte van de marsroute bij daglicht afgelegd worden, met alle risico’s daaraan verbonden. Verkennende Duitse machines deden echter niets. De troep was oververmoeid en had al sinds tijden niet meer gegeten. Bij het grote Wiel van Schoonrewoerd werd haltgehouden en kreeg men weer eten van de keukenwagens. Uiteindelijk werd weer stelling genomen rond de Diefdijk. Door communicatiefouten werden vele tegenstrijdige berichten ontvangen en namen de geruchten toe. De stemming bij de officieren, “vooral bij v.d. Berg en Speyer, beiden joden, was zeer nerveus. Plotseling komt luitenant Zwijns binnen, spierwit. Bericht: Nederland heeft gecapituleerd. Alsof er een bom insloeg”.

Ongeloof, wanhoop en einde

De herinnering kwam boven aan de enkele dagen geleden in Tiel ontvangen brief, “die we in de troep moesten behandelen, n.l. dat nooit de strijd opgegeven zou worden. Dat elke order, van wie ook in dien zin, als valsch beschouwd moest worden, ‘t kan verkeren!” Iedereen werd nu uit de stellingen gehaald. Van de Berg en Speyer wilden proberen ’s avonds nog weg te komen naar Engeland.

 

Vlak bij de Schoonrewoerdse Wiel aan de Diefdijk werden schoten gehoord. Het bleek dat daar iemand zijn eigen troepen aan het beschieten was. Kapitein Jansen ging op de fiets poolshoogte nemen, totdat hij gewaarschuwd werd niet verder te gaan want “hier is u onder vuur van een man die met ’n lichte mitrailleur op iedereen schiet”. Bij boerderij Middelkoop ging hij informeren. Het bleek dat een Groesbeker dol geworden was. Volgens zijn kameraden was hij niet helemaal normaal en had hij nooit in dienst toegelaten moeten worden. Hij stond maar te roepen: “Ik capituleer niet, wie mij nadert is ’n verrader en daar schiet ik op.” Even later werd vernomen dat sergeant Van der Hoeven door de schutter geraakt was. Deze was ook gelegerd geweest op ’t Spoel en Jansen zorgde dat er een dokter kwam. Hij sprak Van der Hoeven nog voor diens afvoer naar Utrecht. “Nu kapitein, zei hij, ik voel ’t wel, ’t is mis.” Later werd vernomen dat hij tijdens het vervoer was overleden.

  

In de nacht keerde Jansen terug naar zijn compagnie. Daar vroeg hij naar Luitenant Roder, die in de afgelopen periode naast een kameraad, ook een goede vriend geworden was, terwijl ook de beide echtgenotes goed met elkaar konden opschieten. Enkele opgebleven manschappen keken hem stomverbaasd aan. “Weet u ’t nog niet? Wat? Luitenant Roder is dood. Het was alsof ik een slag op m’n hoofd kreeg.” Kapitein Jansen fietste als verdoofd terug naar Schoonrewoerd, want daar zou zijn kameraad in de pastorie gebracht zijn. Tegen beter weten in dacht hij misschien is hij alleen maar gewond en bewusteloos. Helaas, zelfs twee doden trof hij daar aan. Ook Balduc, eveneens een oude bekende van ’t Spoel was evenals Roder, na Van der Hoeven door de dol geworden soldaat doodgeschoten. Op 16 mei werd luitenant Roder in Schoonderwoerd begraven. Voor de manschappen volgde nog een beroerde tijd met o.a. volledige ontwapening. Pas op 24 mei marcheerde de compagnie weer af naar fort ’t Spoel. Op 13 juni werd de oorlogscompagnie opgeheven en kon ieder die een bewijs van werk had, naar huis gaan. Kapitein Jansen kon pas twee dagen later, om half twee naar huis terugkeren. Of zoals hij zelf in zijn dagboek schrijft: “’s Middags weer burger!”

Wim Veerman

Ingekort door Jack van der Winkel. Het hele verhaal is te lezen in De Drie Steden, nummer 2, 2005. Regionaal Archief Rivierenland, Tiel

Geraadpleegde bronnen Veerman, W.; Inventaris van het persoonlijk archief van res. Kapitein G. Jansen, i.lll 32 /?./., fortcommandant van ’t Spoel bij Culemborg. 1939 t/m 2979. West-Betuwse inventarissen nr. 4. Tiel, 199