Zoeken

Lutheranen in het graafschap Culemborg

De Lutherse gemeente in Culemborg ontstond aan het hof van de graven van Culemborg. Dat was uniek binnen het Nederland van de 17e eeuw, want in andere steden ontstonden Lutherse gemeenten door de komst van Duitse handwerkslieden die zich in Nederland vestigden. De geschiedenis van de Lutherse gemeente en de geschiedenis van de graven van Culemborg zijn daardoor nauw met elkaar verweven.

De jonge graaf Filips Theodoor van Waldeck stamde uit een Luthers geslacht, zijn vrouw, Maria Magdalena van Nassau-Siegen niet. Hun huwelijk werd op 25 augustus 1639 in de grote Barbarakerk ingezegend door de Calvinistische predikant De la Cave. Hun oudste zoon Henrick Wolrad werd op 8 april 1642 door dezelfde voorganger gedoopt.  Het was in die dagen gebruikelijk dat de godsdienst van de moeder bepaalde in welke kerk er getrouwd en gedoopt werd. Graaf Filips Theodoor is zelf altijd Luthers gebleven zoals de hele Waldeckse familie was.

Hofprediker

Door het taalverschil was het voor het Duitstalige personeel aan het hof moeilijk om de dienst in de protestantse Barbarakerk te volgen. Ook waren er verschillen in de vorm en de inhoud van de eredienst tussen de Lutherse en de protestantse kerk, met name in de bediening van het Avondmaal en in de geloofsbelijdenis. Daarnaast waren de Duitse familieleden van de graaf bezorgd of hij wel trouw zou blijven aan hoe hij zelf in het geloof opgevoed was. Dit alles deed Filips Theodoor naar een hofprediker zoeken.

Zijn neef Wolrath van Waldeck-Pyrmont beval hem Johann Brandhoff aan als predikant. Eind mei 1640 arriveerde Brandhoff en de graaf tekende diens „instructie” op 4 juni. Het dienstwerk van de nieuwe predikant vond plaats op het kasteel. In de stad had hij geen taak. Er werden godsdienstoefeningen gehouden in de Duitse taal volgens de Augsburgse Confessie (de geloofsbelijdenis van de Lutherse kerk). Daarnaast moest Brandhoff de sacramenten bedienen, zieken bezoeken en zielzorg uitoefenen. Als honorarium zou hij 300 gulden per jaar ontvangen. Voor zijn onderdak zou worden gezorgd.

Taalverschil

De gemeente bestond uit ongeveer 100 personen. O.J. de Jong schrijft in zijn proefschrift “De reformatie in Culemborg” uit 1957 dat de Duitstaligen aan het hof weinig contact hadden met de Culemborgse bevolking door het taalverschil, maar door het hoge gezag van de graaf ook geen last hadden van afwijzend gedrag van de omgeving, terwijl dat in andere steden wel het geval was. Toen Brandhoff in 1662 ten huize van een diaken stierf werden de diensten nog steeds in het Duits gehouden. In 1667 zou een van Brandhoffs opvolgers voor het eerst in een middagdienst een preek in de Nederlandse taal gaan lezen.

Predikanten

De jonge graaf Filips Theodoor stierf al in 1645. Zijn 3-jarig zoontje kwam onder voogdij van een oom, Georg Friedrich. Hij ging zelf regeren in 1659 maar stierf in 1664 op 22-jarige leeftijd. Toen kwam Culemborg blijvend onder diezelfde Georg Friedrich te staan. Net als zijn broer benoemde hij de Lutherse predikanten: na Brandhoffs overlijden in 1662 Arnold Lenderich en dan, na nog een ander, in 1667 Johann Valentin Kleinschmith.

Kleinschmith

Voor Kleinschmith stelde de graaf in 1670 een vrije woning met een tuin beschikbaar. De pastorie lag aan het eind van de Slotstraat vlak tegen de kasteelgracht aan. In het rampjaar 1672 hielden Franse troepen zo huis op het kasteel dat het kasteel voorgoed onbewoonbaar werd. Kleinschmith diende ook als veldprediker voor zijn graaf in het Staatse leger. Hij gebruikte daarvoor het avondmaalszilver van de kasteelgemeente. In de slag bij Seneffe in 1674 ging de nieuwe avondmaalsbeker verloren.

Kapel van het Pietersgasthuis wordt verbouwd tot hofkapel

Toen de Franse troepen waren weggetrokken liet de graaf de kapel van het Pietersgasthuis op de hoek van de Achterstraat en de Goilberdingerstraat, die jarenlang verhuurd was, verbouwen tot Lutherse kerk en inrichten als hofkapel.

Hofkapel op de hoek van Achterstraat en Goilberdingenstraat uit kaart van Blaeu, 1649

Het gebouw was zwaar verwaarloosd en ingrijpende vernieuwingen waren noodzakelijk. In Hamburg, Lubeck en Amsterdam werden inzamelingen gehouden en de grafelijke familie schonk grote bedragen. In december 1677 konden weer de eerste diensten gehouden worden. Precies tegenover de preekstoel aan de lange zuidwand waren tegen de noordmuur vier kamerachtige loges gebouwd voor de grafelijke familie. Familieleden van de graaf hadden glasvensters en kaarsenkronen geschonken, wat later kwamen er ook een orgel en een luidklok. Die luidklok was heel bijzonder. Nergens anders in de Republiek der Nederlanden was het toegestaan dat Luthersen klokken lieten luiden. Maar in Culemborg als grafelijk domein was die vrijheid er wel.

Einde van het hofleven in Culemborg

Toen Culemborg door het geslacht Saksen-Hildenburghausen, de laatste graven van Culemborg, in 1720 werd verkocht aan de Staten van Nijmegen verdween het hofleven en daarmee de invloed van de graven op de Lutherse gemeente.

 

Redactie: Margot Kersaan, november 2025

 

Bron

Otto.Jan de Jong. De reformatie in Culemborg: academisch proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor in de godgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam. 1957.

Informatiebanner Heilige Huisjes, Marion van der Werf